Bezoek van Willem Marinus Kardinaal van Rossum
C.Ss.R. aan ’t St.-Ignatius-College op 12 juli 1913.
|
De aula aan de Nicolaes Maesstraat om half twaalf is
met groen en bloemen getooid. Op het
podium een troonhemel opgeslagen. Alom Perzische tapijten. Het schoolorkestje
o.l.v. pater Duurkens S.J. speelt de Priestermarsch uit Athalia van
Mendelssohn Bartholdy (op. 74)
|
Het zijn de paters Jezuïeten geweest die door de
eerste wetenschappelijke vorming en priesterlijke opleiding de grondslag
legden voor zóó luistervol een leven
van Willem van Rossum.
|
De kardinaal draagt thans steeds het lint van het
Grootkruis van de Nederl. Leeuw.
|
Toespraak door rector Van Everdingen (de ”bouwrector” van de nieuwbouw Hobbemakade).
|
Eminentie,
|
In deze zaal ziet Uwe Em. vergaderd de leeraren en
leerlingen van het St. Ignatius-college, waarbij zich hebben gevoegd een
afdeling van de scholen der Broeders van de Onbevlekte Ontvangenis, der
Broeders van den H. Aloysius en van het College St. Nicolas met hunne
leermeesters.
|
Oprechten dank zij Uwe Eminentie gebracht voor de
hooge gunst van dit bezoek.
|
Wij leerlingen en leeraren, zien in Uwe Em. een roem
van Nederland, die gesterkt door Gods genade van Zijne jeugd af met
onbezweken ijver zijn plicht heeft betracht in stille werkzaamheid en vroom
gebed.
|
Wij vereeren in Uwe Em. den priesterlijken zoon van
Sint Alphonsus de Liguori, predikend door woord en voorbeeld het rijk en de
liefde van Jezus, bij wien en in wien is overvloedige verlossing (devies
Redemptoristen).
|
Wij vereeren in Uwe Eminentie den Kardinaal der H.
Roomsche Kerk, staande zoo dicht bij onzen H. Vader Paus Pius X, vertrouwden
raadsman van Christus’ plaatsbekleeder op aarde.
|
Reeds hadden wij het voorrecht, dat Uwe Eminentie
door onze rangen hier uwe intrede deedt in Amsterdam.
|
En onze gedachten zijn teruggegaan naar geheel
andere toestanden in oude tijden. Toen trokken van Rome uit trotsche
imperatores, aan het hoofd hunner legioenen,
zij kwamen hier in de lage landen van den Rijn en rond het Flevo-meer Hun weg
was geteekend door bloed en vuur en plundering.
|
Ook Uwe Em. is gekomen van dezelfde Tiberstad in
deze zelfde streken als een veroveraar. Veroverd heeft Uwe Em. stormenderhand
aller liefde; de liefde voor den werkman en den patricier, de liefde van den
wees en de ouden van dagen, de liefde van den priester en den leek, de liefde
ook van deze bloeiende jeugd, die aan Uwe voeten nederzit, de liefde hunner
leeraren.
|
Aanvaard, Eminentie, onze dankbaarheid voor Z.H. den
Paus en wel in het bijzonder voor het groote voorrecht ons geschonken, dat
wij dagelijks aan deze jongeren mogen uitreiken het Brood des Levens (Pius
X, invoering kindercommunie).
|
Onze jongeren moeten hard werken, willen zij slagen
op een Gymnasium en Hoogere Burgerschool. Zij leven te midden eener wereld,
die dood en verderf biedt onder het lokaas van waan en ijdelheid en genot.
|
Ons menschelijk pogen schiet te kort.
|
Wie zal deze jonge geesten beter verlichten dan de
Ongeschapen Wijsheid Gods, wie hun reinheid beter beschermen dan Jezus, Zich
Zelven gevend in het Brood der Engelen?
|
Pater Bernard
van Meurs zegt het zoo treffend in het gedichtje, dat wij lazen in “De Tijd”:
gedurende 40 jaren heeft hij de beeltenis van den Kuilenburgschen (Culemborg)
student (klein-seminarie der paters Jezuïeten) trouw bewaard; wij
willen biddend de beeltenis van onzen Nederlandschen Kardinaal heel ons leven
trouw bewaren in onze dankbare harten.
|
Met de grootste aandacht had Z. Em. deze toespraak
aangehoord.
|
Dan trad een der leerlingen naar voren.
|
Door den heer Ant. Geels, prefect van de Congregatie
der leerlingen, werd de volgende toespraak gehouden.
|
Eminentie.
|
Onze jonge harten jubelen van vreugde, omdat de
Heilige Roomsche Kerk van Nederland, herrezen en hersteld na drie eeuwen van
vervolging en strijd – door Uwe en onze vaderen gestreden – thans voor ‘t
eerst, zoolang de wereld staat, in onze eigen dierbare moedertaal
Nederlandschen Kardinaal op Nederlandschen bodem mag begroeten.
|
Eminentie, de leerlingen van het St.
Ignatius-college te Amsterdam zijn bijzonder gelukkig, omdat wij U vandaag
persoonlijk onze eerbiedige, nederige hulde mogen aanbieden en onze blijde
dankbaarheid mogen uiten.
|
Wij danken den Heiligen Vader, die U verhief en die
U vergunde naar het vaderland te komen, opdat het katholieke Nederland U zou
kunnen huldigen; wij danken vooral Uwe Eminentie van ganscher harte, omdat U
heden onze jeugd met Uwe hooge tegenwoordigheid wilt gelukkig maken.
|
Geheel ons leven door hopen wij die dankbaarheid te
toonen door nooit te vergeten, dat wij Roomsche Nederlanders zijn en Roomsche
Amsterdammers. Als Roomsche Nederlanders zijn wij, gelijk Uwe Eminentie, de
landgenooten en nazaten der H.H. Martelaren van Gorcum en zoovele andere
bloedgetuigen en strijders en lijders voor ’t Allerheiligste Sacrament en den
Stoel van Petrus – de landgenooten ook der heldhaftige Zouaven. Als
Amsterdammers zijn wij de stadgenoten van Gerardus Erftemeijer en Petrus
Heijkamp, die te Bagnora en Mentana hun bloed vergoten voor de zaak des
Pausen – als Amsterdammers gaan wij er trotsch op kinderen te zijn der
gezegende Stad aan ’t IJ, wier Eucharistische wonderen Uwe Eminentie op zoo
heerlijke wijze in de Keizerstad aan den Donau der Wereld verkondigd hebt.
|
Neen, Uwe Eminentie behoeft ons niet te herinneren,
waarom ook daar ginds op het vaan onzer Congregatie de Keizerskroon het
stedelijk wapen dekt en ook van onze vaderstad mogen wij even goed getuigen,
wat Uwe Eminentie tot Weenen heeft gesproken: “Uw heil, Uw sterkte, Uw leven,
Uw glorie was steeds in het Allerheiligste Sacrament.” Zoo was het – zoo moet
het zijn en blijven.
|
Edelmoedige, sterke zonen willen we zijn van God en
de Kerk, gesterkt door Christus’ vleesch en bloed.
|
O, Eminentie – U heeft immers als Kardinaal altijd
gehoor bij den Heiligen Vader – bedankt toch voor ons Zijn Heiligheid, omdat
Hij aan de Roomsche jongens van Amsterdam – als hartewensch en den wensch van
Christus en Zijn Kerk heeft kenbaar gemaakt en ingeprent: Zoodra en zoo
vaak mogelijk tot de H. Tafel!
|
Geef ons dan, Eminentie, Uwen hoogen priesterlijken
zegen opdat wij trouw aan den Paus – en zooveel mogelijk gestaald door het
Brood, dat helden maakt – onder de hoede en met den Altijddurenden bijstand
onzer Goede Moeder den goeden strijd mogen strijden tot het einde.
|
Toen deze toespraak in schrift aan Z. Em. was
aangeboden, sprak Zijne Eminentie zelf als volgt:
|
Zeer
Eerwaarde Pater Rector.
|
Zeer Eerw. Professoren.
|
Dierbare Jongelingen.
|
Het is mij een ware voldoening en een grote vreugde
geweest in uw midden te verschijnen. Niet alleen om daarmede blijk te geven
van mijn hooge belangstelling in het onderwijs, maar ook om een gansch
bijzondere reden, omdat ik nl. mijn opvoeding en onderricht heb te danken aan
de paters, wien ook gij uw opvoeding dankt, den paters Jezuïeten.
|
Zeer Eerw. Pater Rector, zeer Eerw. Professoren, ik
wens u van ganscher harte geluk met de schoone resultaten van uw heerlijk
werk. Groot is uw opoffering, groot is echter ook de troost die gij put in de
overtuiging, dat gij jongelingen kweekt sterk in het geloof en krachtig door
het Brood, dat sterkte geeft.
|
En u, mijne dierbare jongelingen, ik wensch u geluk
met de opvoeding, die gij hier van de zeereerw. paters moogt ontvangen. Dat
is een kostbaar goed, een schat door God u geschonken. Hecht u aan uwe onderwijzers, weest
volgzaam. En wanneer zij u opwekken dikwijls tot de H. Tafel te naderen, o
doet dat dan. Een van de schoonste gedachten waarmede een uwer mij het meest
verblijd heeft, is, hoe gij er hoogen prijs op stelt, dat Z. H. de Paus het
mogelijk heeft gemaakt u dikwijls te vereenigen met Jezus in het H.
Altaarsacrament. Ge hebt mij gevraagd aan den Paus mede te deelen hoe
dankbaar gij Hem zijt.
|
Dat zal ik doen. En de Heilige Grijsaard van het
Vaticaan zal daaruit troost ontvangen en gelukkig zijn u den weg te hebben
gewezen tot uw geluk.
|
Thans zal ik u den Pauselijken zegen geven. Z. H.
heeft mij opdracht gegeven, in alle bijeenkomsten, die ik bezoeken mocht Zijn
bijzonderen Pauselijken zegen te verleenen, waaraan een volle aflaat
verbonden is. Moge die zegen u bevestigen in uw geloof, bevestigen in uw
heilige voornemens om nut te trekken in Zijne H. leiding. Weest edelmoedige
frissche jongelingen met een vrij geweten. Later zult gij dan zijn de steun
der maatschappij, de vreugde uwer ouders.
|
Vervolgens verleende Z. Em. aan de neergeknielde
aanwezigen den zegen des Pausen.
|
Hierop verliet Z. Em. de zaal om zich nog even naar
de kapel op de bovenverdieping te begeven en een blik in het grootsche
college te werpen.
|
Dan nam Z. Em. van den rector en de verdere
aanwezigen afscheid.
|
De Tijd – Godsdienstig-Staatkundig Dagblad.
|
12-7-1913
|
N°20025
|
Koninklijke Bibliotheek
|