Pagina's

07 februari 2018

Spinoza's kennis als kracht

‘Nadat de ervaring mij geleerd had dat alle dingen, die gewoonlijk in het 
dagelijks leven geschieden, ijdel en onbetekenend zijn, en toen ik zag dat 
alle dingen die ik vreesde en die mij vrees aanjagen niets goeds of kwaads 
in zichzelf hadden, behalve in zoverre als de geest door hen werd aangedaan, besloot ik tenslotte te onderzoeken of er voor den mens een werkelijk goed 
bestaat, dat in staat was zijn goedheid mee te deelen en dat alleen de gehele 
ziel vervullen kon, met uitsluiting van alle andere dingen; ik besloot, zeide 
ik, te onderzoeken of ik het goed dat de ziel een eeuwige, hoogste vreugde 
geeft, ontdekken en bereiken mocht … Ik zag de vele voordelen die aanzien 
en rijkdom geven, en dat ik daarvan zou moeten afzien als ik mij ernstig 
voornam dit onderzoek te beginnen … Hoe meer men van die voordelen 
heeft, hoe groter de vreugde is die zij geven en hoe meer men daardoor 
aangemoedigd wordt hun aantal te vermeerderen; terwijl wanneer zij ons 
eens teleurstellen, dit in ons diepe smart verwekt. Roem heeft ook een 
grote schaduw-zijde, dat wij namelijk, als wij haar najagen, ons moeten 
voegen naar de grillen van de massa, ontwijkend wat haar mishaagt en 
zoekend naar wat haar aanstaat. Maar liefde tot iets eeuwigs en oneindigs 
geeft alleen de geest een vreugde die vrij is van alle smart … Het hoogste 
goed is de kennis, het één-zijn van den geest met de gehele natuur … Hoe 
meer de geest weet, hoe beter begrijpt hij zijn krachten en de orde der natuur; maar hoe beter hij zijn eigen krachten kent, hoe beter zal hij in staat zijn 
zichzelf te leiden en zijn gedragslijnen te bepalen; en hoe beter hij de natuurorde begrijpt, des te gemakkelijker zal het hem vallen zich van ijdele dingen te ontdoen; dit is de gehele methode.’

Spinoza, Verhandeling over de verbetering van het verstand (1677).

Huub Mous in De methode van Spinoza, 7 febrari 2018

Tripelconcert en Reformatie - Concertgebouw maandag 5 februari 2018

Koud 'n wandelingetje naar het geliefde Concertgebouw, altijd even de etalage van boekwinkel Martyrium bezien en een kort woord wisselen met een evenzo wandelaar. Het blijkt dat wij beiden hetzelfde doel hebben!

In de hal babbelde ik met een lange van grijze kop voorziene man over mijn digitaliseerwerk Notariële acten van de 18e eeuw. Ik zei fideï commis, wat hem weliswaar bekend overkwam, wellicht van zijn studie, maar wat hij enigermate vergeten was. Hij vond het echt leuk dat ik deze vrijwillige werkzaamheid verricht!

Eindelijk binnen, tien minuten eerder dan normaal. Tijd om twee wijntjes te drinken om op te warmen.

In de Spiegelzaal gaven leerlingen van het Geert Grote lyceum een modern stuk muziek. Allerlei instrumenten. De jongelui zaten met z'n allen in de zaal.







De grote vleugel stond al op het podium.

Nederlands Philharmonisch Orkest.

 
Het eerste wat gegeven werd was Finlandia, op. 26 (1900). De heerlijke kopertonen die dwingend je tot gehoorzaamheid oproepen. Maar de lyriek is volop aanwezig, soms is hier een meezinger.


Dirigent Christoph Poppen.


Vervolgens enige pauze, de drie solisten dalen af voor het Tripelconcert, op. 56 (1804). Daarvoor ben ik gekomen dankzij een aanbieding van de Vrienden. Meteen doen is de impuls. De eerste tonen die altijd terugkomen blijven te bij en doen je meebewegen. Het Sitkovetsky Trio waarvan in de toelichting niet staat dat de cellist pas vervangen is. Geen probleem, zijn partij is om je mond te doen openvallen van de reeksen snelle passages, zijn het 32e of 64e noten, het is gewoon zenuwslopend. Zoals gezegd is de pianopartij eenvoudig, veelal rechterhand met zachte bassen. Bij Liszt zou het andersom zijn! Ze is een bevallige vrouw, volledig in trance, met een zwiepende bos zwart haar. De dirigent Christoph Poppen staat van ons gezien achter de vleugel maar houdt de solisten goed in de gaten. De herhaling is veelvuldig en is elke keer weer mooi. Toch moet het eens uit zijn, wat je gewoon moet betreuren.
Het applaus was langdurig, tweemaal moesten de solisten met instrument terugkomen.


Wu Qian, piano Alexander Sitkovetsky, viool Isang Enders, cello.


Na de pauze de Reformatiesymfonie, op. 107 (1830/2), mij bekende muziek. Het jubileumjaar is net voorbij... Het Dresdner Amen doet je altijd kippenvel geven, ik ken het al van de Parsifal en in het voormalige Wagnergenootschap te Amsterdam werd er allicht over gesproken. Als de trompetten, niet echt een scherp geluid hier, het signaal inzetten weten we dat de lof op het Protestantisme wordt gegeven. Ik let echter op de muziek.

Intussen had ik een korte babbel met een jonge vrouw, blauwe ogen en blond haar. Ze zeide mij Turkse te zijn. Ik keek, ongelofelijk. Ik vroeg haar of zij de westerse muziek waardeert en zij antwoordde bevestigend. Vervolgens of zij wist dat de symfonie protestants is? Ook dat wist ze. Ik moet even ademhalen. Haar partner was even jong. Zij schatte mijn leeftijd perfecterwijs (59). Het houdt niet op van verbazing. Dan stelde zij mij de wedervraag of ik (ook) Oosterse muziek kende? Ik moest even nadenken en vermeldde de Bengaalse muziek met sitar en handorgel. Deze heb ik een anderhalf jaar lang gezien op de Engelse Tv vooraf het Mahabharata-epos, elke zondagnacht. Zij woont in Amsterdam.
Zwijgend luisterden we en na afloop gaf ik beiden een hand.

Dan weer de koude in maar ik was warm genoeg om deze te doorstaan.